Andere(y) strategie

Ongeveer een half jaar geleden stond Andrey samen met zijn moeder in de deuropening van mijn lokaal, tijdens een rondleiding door de school. Hij lacht vriendelijk naar me als ik me voorstel, maar het friemelen met zijn handen en de onrust in zijn benen verraden zijn spanning. Andrey is 9 jaar en een paar weken geleden samen met zijn moeder gevlucht uit Oekraïne. Hij start de week erop bij ons in groep 4. Door corona en de oorlog, heeft hij nog geen onderwijs gehad. Het grote gebouw vindt hij zichtbaar indrukwekkend. Hij kijkt wat bedrukt om zich heen terwijl ze verdergaan met de rondleiding.

Vanaf dat moment begeleid ik Andrey. Ik probeer hem zich veilig te laten voelen bij ons op school terwijl ik hem de eerste Nederlandse woorden leer die hij nodig heeft om op school te kunnen functioneren. Het kennen van simpele woorden als ‘juf, potlood, gum, klas, wc, stoel, jas’ kunnen in deze periode een groot verschil maken voor deze kinderen, omdat ze steeds beter gaan begrijpen wat er van ze verwacht wordt. Omdat Andrey een beetje Engels spreekt, kunnen we tussendoor ook wat kletsen en grapjes maken. Uiteraard hebben anderstalige nieuwkomers tijd nodig om te wennen op school, maar doorgaans zie ik dat de meeste leerlingen na een paar maanden hun draai wel vinden ondanks dat de taalbarrière nog steeds aanwezig is. Bij Andrey is het anders. Na een half jaar zie ik nog steeds de vriendelijke maar bedrukte lach op zijn gezicht. Beleefd, maar niet ontspannen. Bang, onzeker, maar vastbesloten zich niet te laten kennen.

Het begint me op te vallen dat Andrey weinig zegt, en wat hij zegt is vaak in het Engels. Een stille periode is bij deze kinderen niet vreemd. Het hoort erbij. Zelfs als een kind het eerste jaar weinig tot niks zegt, hoeft dat nog geen reden tot zorg te zijn. Toch maak ik me zorgen om Andrey, want waarom zegt hij wel het woord ‘school’ is het Engels maar niet in het Nederlands? Hij maakt ruzie met klasgenoten. Vecht in de pauzes. Pakt spullen af van andere kinderen. Tijdens de begeleiding maakt hij veel grapjes en zegt op alles wat ik zeg ‘I don’t know’. Buiten dat hij waarschijnlijk zwaar getraumatiseerd is, heb ik het vermoeden dat hij vooral erg onzeker is. Op de emotiemeter geeft hij altijd aan dat hij zich blij voelt, maar ik voel aan alles dat deze jongen ongelukkig is. En dat ik hem niet kan helpen, frustreert me mateloos.

Afgelopen zondag loop ik samen met mijn zoon van inmiddels bijna 4 een overvolle en bloedhete binnenspeeltuin in. Op het moment dat ik neerplof met mijn eerste bak koffie, zie ik Andrey in mijn ooghoek. Hij kijkt me aan alsof ik Beyoncé ben en hij zwaait verlegen. Ik zwaai lachend terug en besluit om even af te wachten of hij zelf contact komt maken. Het is tenslotte ook zijn zondag. Daarna gaat hij verder spelen, maar hij houdt me in de gaten. Als ik een rondje loop om de fantastische glij-skills van mijn telg te bekijken, tikt Andrey op mijn schouder. ‘Is your son?’ vraagt hij. ‘Ja, dit is mijn zoon’ zeg ik trots. Andrey pakt zijn hand vast en ze verdwijnen in het klimrek. Mijn kleine glimt van trots omdat zo’n grote jongen met hem wil spelen. En Andrey’s gezicht is voor het eerst ontspannen en vrolijk. Aangezien mijn kind geen Engels spreekt en zijn Russisch ook niet denderend is, praten ze met elkaar… in het Nederlands. Blijkbaar lukt het Andrey om zijn spreekangst wat meer los te laten in een vrije setting met een jonger kind. Dat ik dat zelf niet eerder bedacht heb…

Maandagochtend vertel ik aan mijn collega’s wat ik heb gezien. Ik opper het idee om Andrey af en toe in de kleuterklas te laten helpen. Hij heeft toch al zoveel speeltijd gemist in zijn leven. Daarnaast leert hij ook taal van interactie met de kleuters en hopelijk zien we dan wat vaker die ongedwongen, lieve lach op zijn gezicht.

Unsplash.com

7 keer itch

Wanneer ik aan iemand op een feestje moet uitleggen wat voor werk ik doe, vind ik dat wel eens lastig. “Ik ben leerkracht.” “Oh leuk, welk vak geef je?” “Nederlands, maar dan op de basisschool.” “Welke klas heb je?” “Geen, ik begeleid nieuwkomers en kinderen met een taalontwikkelingsstoornis.” De kinderen die ik lesgeef, zie ik niet als ‘nieuwkomers’ of ‘TOS kinderen’. Als ik aan ze denk, denk ik aan Nizar, een meisje uit Syrië dat na 10 weken op onze school al (een paar) Nederlandse zinnen kan zeggen. Of ik denk aan Zion, die ondanks dat hij zich vocaal niet goed kan uiten de mooiste tekeningen maakt die ik ooit heb gezien van een jongen van 8.

Hoe dan ook, ik geef dus taal en ik richt me daarbij voornamelijk op woordenschat, omdat een toereikende woordenschat nou eenmaal een vereiste is om überhaupt echt tot taal te komen. Omdat ik vaak individuele begeleiding geef, kan ik maatwerk bieden om mijn leerlingen nieuwe woorden te leren. Voor de één betekent dat ‘ik, de pen, de juf, de tafel met woordkaarten en spelletjes’. Voor een ander kind werkt het om in de gymzaal rond te rennen en opdrachtjes uit te voeren (TPR), en met weer een andere leerling lees ik alvast een moeilijke tekst die hij later in de klas krijgt bij begrijpend lezen.

Uiteraard ben ik in de theorie van woordenschat didactiek gedoken. In de literatuur kom je al snel tegen dat een kind een woord minimaal 7 keer moet horen, het liefst steeds in een andere context, voordat het echt wordt opgeslagen in het brein en het kind het woord actief beheerst (dus zelf kan gebruiken en niet alleen verstaat). Voor TOS leerlingen is dit aantal zelfs 20 keer. Hier zijn allerlei manier voor, maar ik kwam er al snel achter dat het knap lastig is om bij te houden hoe vaak ik welk woord tegen welke leerling heb gezegd.

Afgelopen week gaf ik een les aan groep 1-2 binnen het thema ‘onder water’. Ik zou nogal een belabberde juf zijn als ik daarvoor niet het prentenboek ‘de mooiste vis van de zee’ zou hebben gebruikt. Mijn doel was om de kinderen een aantal nieuwe woorden leren, waaronder het woord schubben. Ik heb de glitter-schubben aangewezen in het boek. Ik heb ze hun eigen mooiste vis laten maken en steeds benoemd dat de schubben zo mooi waren gekleurd. We hebben filmpjes gekeken van vissen met hele mooie schubben. Kortom; ik heb me suf geschubt. Aan het eind van de les bleek dat de meeste kinderen dit woord niet hadden onthouden. Dit kan verschillende oorzaken hebben; het was niet interessant, paste niet bij hun niveau, ze kenden het concept nog niet of, jawel, ik had het niet vaak genoeg gezegd. Volgende keer beter dus.

‘S avonds loop ik met een vol bord eten naar de eettafel, als het bord uit mijn handen glijdt en op de grond klettert. “Godverdomme” zeg ik net iets te hard. Normaal zeg ik dat woord nóóit, maar het flapte eruit. “Godverdomme” zegt mijn zoon van 3 als hij een uur later zijn knikkers niet kan vinden. Dat woord heb ik dus écht geen 7 keer gezegd! Er zijn eigenlijk 2 opties; 1 mijn peuter is een taalkundig genie en hoeft elk woord maar één keer te horen om het te kennen (spoiler, dat is hij niet) of 2; je kunt als leerkracht nog zo je best doen, maar uiteindelijk is het van zoveel factoren afhankelijk of een kind een woord leert dat je het maar beter een beetje los kan laten. Of je doet alsof elk woord een scheldwoord is, maar die tip heb je niet van mij.

En nee, ik heb écht geen 7 keer ‘Godverdomme’ gezegd.

Sinterwazig

Na een tijdje weggeweest te zijn uit het onderwijs, ben ik weer terug als juf Tessa. En hoe. Ik geef les aan nieuwkomers in het basisonderwijs. Aan mij de schone taak om deze kinderen Nederlands te leren, zodat ze zo goed mogelijk mee kunnen doen in de klas en in hun verdere leven de kansen te krijgen die ze verdienen.

Twee weken geleden bedacht ik me dat het weer bijna zover was. De Goedheiligman maakt zijn entree op Nederlandse bodem met alle gevolgen van dien. Dit is voor kinderen die in Nederland zijn geboren al een spannende tijd, maar voor kinderen die korter dan een jaar in Nederland zijn, is dit een compleet nieuwe aangelegenheid. Een stokoude man met een lange witte baard en een rode muts in de vorm van een uit de kluiten gewassen Dorito, komt met een boot naar het pittoreske Hellevoetsluis. Vervolgens klimt hij met paard en al op het dak en brengt een soort mini kaneelkoekjes naar alle kinderen. Om een onverklaarbare reden moeten die kinderen hun schoen op een prominente plek in huis zetten om kans te maken op cadeautjes en snoep. Om nog een andere mysterieuze reden moet er dan een wortel in die schoen en dien je er ook nog een liedje bij te zingen. Om nog maar te zwijgen over de grote gouden staaf die de Sint de godganse dag met zich meesjouwt en de vraag waarom Piet altijd van die ranzige vlekken op zijn gezicht heeft. Je begrijpt het al; verwarring alom.

Zodoende bedacht ik me dat deze traditie wel wat uitleg behoeft. Wekenlang deed ik mijn best om mijn leerlingen uit te leggen wie Sinterklaas is en wat ze de komende tijd kunnen verwachten. Alles trok ik uit de kast; plaatjes, filmpjes, boekjes, spelletjes. In het bijzonder bij 3 Syrische kinderen die nu 5 weken onderwijs volgen bij ons op school. De oudste 2 kinderen van het gezin leken het na een tijdje te begrijpen. Zeker nadat ik met een vertaal-app een korte uitleg had gegeven over het sinterklaasfeest. Hun jongere broertje Nabil, die in de kleuterklas zit, was een ander verhaal. Nabil is 4 jaar en gaat nu voor het eerst naar school. Nadat hij de eerste weken erg moest wennen, had hij inmiddels zijn draai in de klas een beetje gevonden. Hij doet mee in de kring, speelt lekker buiten en bouwt torens in de bouwhoek. Maar mijn lesjes over Sinterklaas, dat ging hem nog even véél te ver. Ik maakte me zorgen over Nabil. Wat als Sint straks op school komt en hij niet weet wat er gebeurt? Misschien is hij dan wel heel bang of verward?

Een paar dagen later loop ik de klas van Nabil binnen. Hij staat in de spelhoek, met een grote rode cape om zijn nek en een mooie glimmende mijter die over zijn schattige oogjes valt. Hij straalt en kijkt me aan met een grote lach op zijn gezicht. Ik smelt en kom tot het besef dat Nabil op zijn eigen manier Sinterklaas wel zal begrijpen in de veiligheid van zijn eigen klas.

Maalik is een jongen van 12 jaar en is in maart van dit jaar van Eritrea naar Nederland gekomen. Hij zit nu in groep 6 en kan al best goed verstaan wat ik zeg. Twee weken lang leg ik zoveel mogelijk uit over Sinterklaas. Er lijken steeds meer kwartjes te vallen en hij kent en gebruikt steeds meer woorden die met dit thema te maken hebben. Na deze 2 weken bedenk ik me dat ik één belangrijk detail ben vergeten te vertellen aan Maalik…

“Maalik, weet je nog wat je allemaal hebt geleerd over Sinterklaas?” vraag ik hem. “Ja, Sinterklaas” zegt hij “met baard en mijter en pepernoot!” “Ja, ehh” zeg ik vertwijfeld “Sinterklaas bestaat niet écht hoor. De grote mensen spelen dat omdat het een feest is voor kinderen.” Hij kijkt me met grote vragende ogen aan. “Wat?” zegt hij verbaasd. Alsof hij wil zeggen ‘dus alles wat je me al weken aan het vertellen bent is nep?’

Lekker dan. Kan ik dat óók nog gaan uitleggen.

Alleen spelen

Duuk speelt vaak alleen. Eigenlijk bijna altijd. Hij verstopt zich dan in een hoekje van de ruimte met een spelletje. Hij gooit met dobbelstenen en maakt sommen in zijn hoofd. Hij zet pionnetjes op volgorde van klein naar groot of sorteert kleine spulletjes op kleur. Als ik hem zo zie zitten, voel ik soms een klein speldenprikje in mijn hart. Hij zit daar maar alleen, terwijl er zoveel kindjes zijn om gezellig mee te spelen. Dat een kind graag alleen speelt, is helemaal niet uniek op een locatie vol kinderen met ASS en ADHD, maar toch maak ik me wel eens zorgen om hem. Hij is het type jongen die je zomaar zou kunnen vergeten omdat hij zichzelf vermaakt terwijl andere kinderen je aandacht opslurpen.

Ik ga naast hem zitten. “Hey Duuk, zit jij hier lekker te spelen?” Hij kijkt me aan met een brede grijns op zijn gezicht, maar zegt niks. Hij ziet er intens gelukkig uit, alsof ik hem zojuist heb verteld dat hij de postcodeloterij heeft gewonnen en hij het prijzengeld belastingvrij krijgt uitgekeerd in knetterkouwgom. Ik blijf even zitten en kijk naar hem. Ik heb het niet vaak, maar ik weet gewoon niet wat ik tegen hem moet zeggen. Natuurlijk kan ik dingen vragen over het spelletje wat hij aan het doen is of een gesprekje aangaan. Maar ik heb het gevoel dat ik Duuk daar helemaal geen dienst mee ga bewijzen.

In onze zorginstelling werken we met doelen. Kinderen worden bij ons aangemeld met bepaalde hulpvragen en wij begeleiden ze daarbij. De kinderen weten zelf niet dat ze aan deze doelen werken omdat druk vaak averechts werkt. Het is aan ons om bepaalde omstandigheden en uitdagingen te creëren zodat de kinderen hiermee kunnen oefenen in een veilige omgeving, zonder dat ze het zelf door hebben. Natuurlijk leren, noemen we dat. Één van de doelen van Duuk is; speelt (met behulp van begeleiding) samen met andere kinderen. In de middag starten we met de activiteit. Elke zaterdag kunnen de kinderen kiezen tussen twee dingen. Vaak doen we een spel of gaan we buiten sporten, knutselen, lego’en, iets bakken of doen we een lesje yoga. The sky is the limit. Duuk ruimt netjes zijn spullen op en loopt naar de afgesproken plek om buiten een balspel te gaan doen met de andere kinderen. Ik observeer hem. Hij vindt de regels nog wat moeilijk maar mijn collega’s begeleiden hem goed. Duuk speelt met de andere kinderen, maar de vrolijke jongen met de grote lach die ik vanmorgen zag is nu nergens meer te bekennen. Hij speelt met andere kinderen, dus in dat opzicht kunnen we zijn doel netjes afvinken. Maar of we Duuk er nu ook écht mee geholpen hebben, vraag ik me ten zeerste af.

Ik begin me af te vragen waarom het eigenlijk zo belangrijk is om met andere kinderen te spelen. Is introversie een probleem dat moet worden gecorrigeerd? Is het niet de kunst om Duuk te laten zijn wie hij is, zonder oordelen, terwijl we daarbij zijn welbevinden goed in de gaten houden? Natuurlijk is het een probleem als er sociale angsten ontstaan, of als je totaal niet overweg kunt met andere mensen. Dan loop je later in je leven keihard tegen de muur. Mensen die mij kennen zullen mij over het algemeen typeren als een sociaal persoon. In het verleden is dat een grote valkuil geweest. Ik heb me vaak zo druk gemaakt over wat andere mensen van me zouden vinden dat ik er paniekaanvallen van kreeg. Duuk niet. Duuk maakt zich niet druk. Hij gaat na de activiteit gewoon weer terug zitten op zijn plek in de hoek om vervolgens op zijn gemak zijn spelletje te doen. Een beetje friemelen en damstenen stapelen. Iemand moet het doen. In een wereld waar hij al van alles moet is dit voor Duuk de manier die werkt om zich fijn te voelen. Als er kinderen in de buurt komen, lacht hij vriendelijk. De andere kinderen vinden hem lief en zullen hem altijd helpen, maar respecteren dat hij liever zijn eigen ding doet.

Wanneer ik na een lange werkdag de kantine binnenloop zie ik drie collega’s op een rijtje zitten, allemaal starend op hun eigen telefoon.

Best wel lekker af en toe, even alleen spelen.

Stok om mee te slaan

Maandagmorgen, ergens in 1998. Ik zit in groep 3 stoïcijns naar buiten te staren. ‘Tessa!’ hoor ik. Ik schrik. ‘Zit je nou wéér niet op te letten?’ De juf kijkt me strak aan over haar bril terwijl haar grijze haar voor haar gezicht hangt en de koffie adem me tegemoet komt. Ik probeer een antwoord te formuleren. ‘Ga maar bij het raam zitten’ zegt ze fel. ‘Als je toch zo graag naar buiten kijkt, zit je daar beter dan hier.’ Als ik plaatsneem bij het raam, lukt het me beter om me te concentreren. De juf stelt een vraag aan de klas en ik weet het antwoord. Zo snel als ik kan steek ik mijn vinger zo hoog mogelijk de lucht in. ‘Tessa, jij doet nu niet meer mee.’ Teleurgesteld draai ik me weer om. Blijkbaar kan ik iets niet wat de andere kinderen wél kunnen.

Woensdagmiddag, 2006. Ik zit in de tweede van de havo. Mijn mentor heeft me verteld dat ik het laatste half jaar wel heel hard moet werken als ik op de havo wil blijven. Het is tentamenweek. Gisterenavond heb ik Duitse woordjes geleerd en naamvallen gestampt tot ik op mijn boek in slaap viel. Op school aangekomen zie ik mijn lerares Duits op de gang lopen. ‘Mevrouw Sonnenberg, waar moet ik zijn om mijn toets te maken?’ Vraag ik haar. Ze kijkt me verbaasd aan. De toets is al geweest. Iedereen is naar huis, en ik mag hem niet inhalen. Ik ben te laat. Het jaar erna zit ik op het vmbo.

Vrijdagochtend, 2016. Ik zit op de pabo, eindelijk. Na een lange omweg (uiteraard de schuld van mevrouw Sonnenberg) is het me gelukt om op het HBO terecht te komen. Naast me zit een van mijn beste vrienden. Als ik hem niet elke vrijdagochtend op zou halen om samen naar school te gaan, had ik nu waarschijnlijk nog in bed gelegen. En hij ook. Hij stoot me aan. ‘Tess, ze vraagt je wat!’ De docent herhaalt haar vraag. Of ik nog punten heb waar ik aan wil werken de komende tijd. Blijkbaar was het de bedoeling dat ik hier over nagedacht had. ‘Ik weet het niet’ zeg ik. ‘Oh, dus jij kan alles al?’ zegt ze sarcastisch. Mijn hoofd draait op volle toeren. Eigenlijk zou ik willen zeggen dat ik in ieder geval een stuk beter met kinderen omga dan zij op dit moment met mij. Maar ik besluit mijn mond te houden. Ik begin serieus te denken dat ik eigenlijk niet zoveel kan.

Een paar jaar later zit ik bij de dokter. Het is me gelukt om mijn pabo diploma te halen, maar nu ik een tijdje voor de klas sta, ben ik ongelukkig. ‘Ik denk soms dat ik gek word’ hoor ik mezelf tegen hem zeggen ‘ik word maar niet volwassen. Ik krijg mijn shit niet op orde. Ik kom over alsof ik lui, ongeïnteresseerd en altijd boos ben. Maar dat is niet zo. Eigenlijk ben ik bang. De hele dag. Ik houd het niet meer vol.’ De dokter begrijpt me. We besluiten samen om de stekker eruit te trekken en ik krijg hulp.

Mei 2021. Na een lang en moeilijk traject heb ik veel over mezelf geleerd en een groot deel van het vertrouwen in mezelf teruggevonden. Ik werk niet meer in het onderwijs, maar als ambulant begeleider. Vandaag geef ik groepsbegeleiding aan 12 kinderen met ADHD of autisme. Awesome. Als ik het terrein op loop zie ik Rick met een stok zwaaien. Er staan wat kinderen om hem heen om hem op te naaien. Ik loop naar hem toe. ‘Rick, geef die stok maar aan mij’ zeg. ‘Nee!’ roept hij boos ‘ik ga al deze stomme kinderen kapot slaan! Ik haat iedereen hier, en zeker jou!’ schreeuwt hij nog bozer terwijl hij met de stok naar mij wijst. Ik pak zonder aarzelen de stok uit zijn handen en neem hem mee naar een rustige plek. ‘Wat is er gebeurd?’ vraag ik aan hem, als hij een beetje is gekalmeerd. ‘Ik haat iedereen hier en iedereen haat mij’ zegt hij. ‘Weet je wat ik denk, Rick?’ zeg ik tegen hem terwijl ik oogcontact zoek ‘dat jij eigenlijk niet echt boos bent, maar bang. Bang dat andere kinderen je niet aardig vinden omdat je al zo vaak op je kop hebt gekregen. Maar ik vind je wél aardig. En ik ga je helpen.’ Het gezicht van Rick ontspant. Ik zie de opluchting in zijn ogen. Hij zegt niks, maar ik zie dat ik hier net de vinger op de zere plek heb gelegd. En eindelijk heb ik het gevoel dat ik wél iets kan.

Foto: unsplash.com

Rustmoment

“Zit Thijs vandaag bij jou aan tafel?” De bezorgdheid is duidelijk te horen in de stem van de moeder van Thijs. “Ja” zeg ik en ik zwaai naar Thijs die verderop aan het spelen is. “Thijs, je mag vandaag weer bij mij zitten!” roep ik naar hem. Hij zwaait lief terug terwijl zijn regenlaars alweer door de lucht vliegt.

Sinds 2 maanden werk ik als persoonlijk ambulant begeleider met kinderen met ADHD en/of autisme. Na 3 jaar in het onderwijs gewerkt te hebben kwam ik erachter dat juf zijn niet zo goed bij me past als ik altijd dacht. De lange dagen, het altijd ‘aan’ staan, de groepsverantwoordelijkheid voor een hele klas en alle randzaken van het onderwijs eisten hun tol. Ik besloot dat ik meer op individueel niveau met kinderen bezig wilde zijn. Júíst de kinderen die het moeilijk hebben. Dus hier sta ik dan. Op zaterdagochtend om 9 uur de kinderen van de groepsbegeleiding op te vangen.

“Het gaat de laatste dagen niet zo goed met Thijs” vertelt zijn moeder. “We hebben nieuwe kozijnen, en Thijs vindt dat maar lastig.” Nieuwe kozijnen zijn blijkbaar voor dit kind een reden om een week compleet van de leg te zijn. Stiekem vind ik dat best grappig, maar ik zie aan Thijs en zijn moeder dat het een serieuze zaak is. We spreken af dat ik erop aanstuur dat Thijs vandaag wat meer rust neemt om een flinke woede-uitbarsting te voorkomen.

Af en toe rust pakken is voor veel van deze kinderen sowieso een goed idee. Als de interne spanning te hoog oploopt, lukt het vaak niet meer om ze af te remmen. Als begeleider is het de kunst om dit op tijd te signaleren en ze deze rust te bieden. Om kinderen inzicht te geven in hoe deze spanning zich uit en wat ze doen, benoem ik vaak wat voor gedrag ik zie. ‘Ik merk dat je hard begint te praten. Ik zie dat je steeds drukker wordt of ik zie dat je rode wangetjes krijgt’. Zoals vandaag bij Thijs. Later op de ochtend gaat hij compleet los op de skelterbaan. Als ik hem aanspreek omdat hij de regels overtreedt, begint hij te schreeuwen. Ik loop naar hem toe. “Thijs, ik denk dat het een goed idee is als wij even naar binnen gaan om een spelletje te doen. Ik zie dat je het eigenlijk niet meer zo gezellig vindt op de skelterbaan.” Uiteindelijk stemt hij in en pakt hij zijn rustmoment.

De dag gaat voorbij en ik merk dat ik moe word. Mijn lontje wordt korter. Ik kan minder hebben. Ik word strenger en maak minder grapjes. Terwijl ik tussen de kinderen door probeer op te ruimen en ondertussen met bonkende koppijn twee ruziënde jongens uit elkaar trek, voel ik het handje van Giel op mijn schouder. “Tessa, red je het nog wel? Je wangen zijn een beetje rood.”

Je hebt helemaal gelijk, Giel. Ik pak een stoel en ga even zitten terwijl ik even diep inadem. Ik knipoog naar hem “ik pak wel even een rustmomentje”

Afscheid

De laatste weken van het schooljaar zijn aangebroken. Dat betekent voor de meeste leerkrachten een dijk extra werk ter afronding van het jaar en voor de leerlingen is het een reden om hun energie los te laten als een losgeslagen stier. De meeste leerlingen dan. Sommigen van hen gedragen zich meer als een dorstige marathonloper die de laatste meters van zijn route door de bloedhete woestijn moet kruipen.

Terwijl ik ’s ochtends in de deuropening van mijn klas nog met wat ouders sta te praten, hoor ik vanuit de klas Lena huilen. In mijn ooghoek zie ik hoe ze zich aan het been van haar moeder vastklampt. Ik besluit niet in te grijpen om Lena eerst de kans te geven om zichzelf te herstellen. Daarbij wil ik haar moeder niet het gevoel geven dat ik geen vertrouwen heb in haar pedagogische kwaliteiten. Maar wanneer ik om 8.40 uur toch echt wil beginnen met de les, loop ik naar Lena en haar moeder toe.

Het is overduidelijk dat Lena vandaag geen zin heeft om naar school te gaan. Ze blijft huilen en hangt aan haar moeder als een Borneose orang-oetan. Haar moeder spreekt haar toe: ‘Lena, mama moet nu gaan. Jij moet naar school.’ De woorden van Lena’s moeder lijken geen enkele indruk te maken. ‘De schooldag is zó voorbij en dan komt mama je weer halen’ wordt eraan toegevoegd. Wat ik zie is een bijzonder liefdevolle moeder die haar dochter probeert gerust te stellen. Ik zie dat dit moeilijk is voor haar. Hoewel ik zelf geen kinderen heb, heb ik genoeg inlevingsvermogen om te voelen hoe hartverscheurend het is om je eigen kind verdrietig te zien. Ik merk dat de goedbedoelde woorden een averechts effect hebben op Lena en ze gaat nog harder huilen. Eigenlijk geeft haar moeder min of meer aan dat school helemaal niet leuk is en dat ze hoopt dat de dag snel voorbij gaat. Alsof school iets is waar je even doorheen moet om daarna dingen te kunnen doen die wél leuk zijn. Een uitspraak die natuurlijk haaks staat op mijn missie om school een fijne plek te laten zijn. Het motiveert Lena in ieder geval niet om te blijven. Ik knipoog en gebaar naar haar moeder dat ze het beste kan vertrekken en ik pak Lena bij haar hand om samen aan een tafel te gaan zitten.

Als moeder nog even zwaait via het raam schiet Lena de klas uit en werpt zich weer in de armen van haar moeder. Ik loop naar haar toe en spreek haar aan. ‘Ik begrijp dat je het liefst bij mama zou willen blijven vandaag, maar we gaan er een fijne dag van maken op school. Je vriendinnen zijn hier, we gaan leuke dingen doen en onze klas is niet compleet zonder jou. Je mag mama nog een kus geven en dan ga je met mij mee naar de klas.’ Het gesnik vermindert en ik neem Lena aan mijn hand mee de klas is. Haar moeder vertrekt met pijn in haar hart.

Als we in de kring zitten introduceer ik meteen een nieuw spel. Lena is binnen de kortste keren haar verdriet vergeten en doet enthousiast mee. Ik vertel de kinderen dat we vast allemaal een beetje moe zijn en dat we het vandaag daarom rustig aan doen (om vervolgens mijn normale programma te draaien, maar dat valt eigenlijk niemand op)

Wanneer ik ’s avonds thuiskom gooi ik doodmoe mijn tas in de hoek. Als mijn vriend vraagt hoe mijn dag was, mopper ik dat ik te moe ben om daarover te vertellen. ‘Het is nog maar 4 weken, dan heb je lekker vakantie’ zegt hij. In zijn ogen zie ik dezelfde liefdevolle blik die ik vanmorgen zag bij de bezorgde ouders.

‘Nog 4 weken’ zeg ik tegen mezelf. In plaats van zeuren over vermoeidheid kan ik beter genieten van de tijd die ik nog heb met de klas. Ik ga deze kinderen zo ontzettend missen. School is niet iets waar je even doorheen moet om daarna dingen te doen die wel leuk zijn.

Hoewel, vakantie klinkt ook niet verkeerd.

Plantjes

Soms vertellen kinderen dingen die je als leerkracht liever niet wilt horen. Er wordt heel wat gevoelige informatie over het thuisfront gedeeld in de ochtendkring. Meestal kan ik er wel om lachen. ‘Papa zegt dat zijn baas een lul is’ of ‘mama heeft eigenlijk grijs haar maar ze heeft het blond geverfd!’ Het zijn confessions waar ik even om grinnik, maar waar ik wijslijk mijn mond over houd.

Regelmatig worden er ook serieuze zaken besproken tussen mij en m’n kleine vrienden. Vorig jaar uitte één van mijn leerlingen zijn zorgen omdat papa zo raar doet als hij veel biertjes drinkt. Een andere vertelde dat ze ’s nachts ligt te huilen in bed als papa en mama ruzie maken en heel hard naar elkaar schreeuwen. Het is natuurlijk belangrijk om deze signalen serieus te nemen en met ouders in gesprek te gaan. Dat is niet altijd makkelijk (zeker niet als je 25 bent en net komt kijken) maar deze gesprekken worden altijd gevoerd vanuit een gezamenlijk belang: de veiligheid van het kind.

Het is maandagochtend en de weekendkring zit er bijna op. Met alle aandacht heb ik geluisterd naar verhalen over logeerpartijtjes bij opa en oma inclusief pannenkoeken eten. Uitstapjes, voetbalwedstrijden, bioscoopbezoekjes, speelparadijzen. Alles is verteld en ik ben weer helemaal up to date. Dan steekt Britt haar vinger op. ‘Jij mag nog vertellen en dan beginnen we met rekenen’ zeg ik.

‘Mijn papa verkoopt plantjes’ zegt ze. Van haar gezicht is geen emotie af te lezen. Mijn gedachten schieten intussen alle kanten op. Plantjes? Wat voor plantjes? Op zolder? In een huis waar kinderen wonen? Dat had ik niet achter hem gezocht! ‘Waar doet papa dat dan?’ vraag ik. Ze haalt haar schouders op. ‘Weet ik niet’ zucht Britt. ‘Maar, ehh.. doet hij dat bij jullie thuis?’ vraag ik zo nonchalant mogelijk. ‘Ik denk het wel’ zegt ze met een lief stemmetje. Hoog tijd om te gaan rekenen dus.

Gedurende een aantal dagen houdt het gesprek met Britt me bezig. Als het klopt wat ze zegt, moet ik het weten. Ik vergeef het mezelf niet als ik niks met deze informatie doe terwijl ik me wel degelijk zorgen begin te maken. Ik besluit in gesprek te gaan met haar vader, maar wil het niet te groot maken. Ik moet hem zelf confronteren. Ik neem me voor om hem de volgende ochtend aan te spreken in de gang als hij Britt naar school brengt.

Een dag later sta ik ’s ochtends bij de deur om de kinderen te begroeten. Britt komt samen met haar vader de school in lopen. Ik voel mijn hartslag stijgen. Het zweet staat in mijn handen. Ik sta op het punt om haar vader te vertellen dat zijn dochter verteld heeft dat hij thuis plantjes verkoopt. Daarmee beschuldig ik hem min of meer van het telen en verkopen van drugs. Iets anders kan ik er in mijn hoofd op dit moment niet van maken. Ik voel dat ik een beetje begin te trillen en neem nog een slok koffie. Ze komen steeds dichterbij. Ik haal nog één keer diep adem. Als hij zich omdraait om Britt te helpen met haar tas, zie ik pas dat hij een groene bodywarmer aan heeft. INTRATUIN, staat er met grote letters op.

Ik glimlach vriendelijk, draai me om en haal opgelucht adem. Papa verkoopt inderdaad plantjes, maar gelukkig niet op zolder.

Juf is (te)rug

Wat zou je willen? Dat is volgens mij de mooiste en beste vraag die een leerkracht aan zijn of haar leerling kan stellen. Doorgaans zijn kinderen best bereid om hard te werken, tenzij er iets in de weg staat dat eerst opgelost moet worden. En dat oplossen kan alleen als een leerling zijn of haar wens kenbaar maakt. Elke dag vraag ik me af wat mijn leerlingen zouden willen. Wat hebben ze nodig? Wat kan ik ze geven? Maar de vraag wat de leerlingen aan mij kunnen geven kwam niet in me op, tot gisteren.

Halverwege de schooldag ga ik door mijn rug. Dat gebeurt wel vaker, aangezien ik met mijn 1.80 meter de hele dag contact maak met kinderen die mijn knie net kunnen aanraken als ze op hun tenen staan. Deze keer is het menens. Het doet echt pijn. Mijn collega’s komen uit alle hoeken en gaten om hulp te bieden. Ik besluit het programma wat aan te passen en er een rustige middag van te maken. Met een paar pijnstillers moet het eind van de dag te halen zijn. Ik vertel de kinderen wat ik voel en ze lijken het te begrijpen. We pakken de draad weer op (wel door de knieën natuurlijk, anders doet het zeer)

Met nog een half uur op de klok laat ik mezelf zuchtend zakken op mijn stoel. Mijn lontje wordt steeds korter. De kinderen zijn druk. Tot overmaat van ramp sneeuwt het buiten en willen de kinderen niks liever dan buiten spelen. Het lawaai van de klas in combinatie met de pijn, maakt dat mijn gezicht vertrekt. Ik kan het even niet verbergen. Opeens voel ik een klein handje over mijn rug aaien. Het is de hand van Stef. Een leerling uit groep 3. Hij kijkt me met grote, lieve ogen aan. ‘Niet leuk voor jou juf, dat je pijn hebt enzo’ zegt hij. Ik knipoog naar hem. ‘Bedankt vriendje. Wat ben je toch een icoon.’ Het raakt me.

Stef’s lieve gebaar is alles wat ik nodig heb. Ik zou hem op handen willen dragen, maar nu even niet. Ook ik ben bereid hard te werken voor mijn klas, tenzij er iets in de weg staat dat nog opgelost moet worden.

Foto: Unsplash

Stoelengevecht

Het is de laatste weken niet meer zo gezellig in mijn groep 3/4. Waar ik aan het begin van dit jaar nog een grote mond had over dat ik het hele jaar door werk aan relatie en groepsgevoel, en dat ik het raar vond dat er leerkrachten zijn die dat alleen aan het begin van het schooljaar doen, zit ik nu zelf muurvast. Een groepje van 5 meiden maakt constant ruzie over wie wel en niet mee mag doen, twee andere draken overtreden de regels alsof ze ze zelf mogen bedenken, de temperamentvolle jongens vechten regelmatig met elkaar tijdens het buiten spelen en nog een paar anderen denken dat alle spullen in de klas van hen zijn. Er zijn heel wat tranen gevloeid en sommige kinderen voelen zich heel onveilig. Geen lekkere basis om te leren natuurlijk.

Er zijn al verschillende dingen geprobeerd om de sfeer te verbeteren. Ik heb eindeloos gepraat met het groepje meisjes om ze te leren hoe ze zelf een conflict op kunnen lossen. Ik heb de (ongeschreven) regels weer op scherp gezet. Ik heb met ouders gesproken en ik ben zelfs zowaar boos geworden. Het hielp allemaal maar even. Dat er iets anders moet gebeuren is zeker, maar wat? Dat heb ik nergens kunnen vinden tijdens het schrijven van mijn scriptie.

‘Ik ben een beetje uitgepraat met jullie’ spreek ik mijn klas streng toe op vrijdagochtend. ‘Jullie weten dat ik jullie overal mee wil helpen, maar als jullie je er toch niks van aan trekken gaan we het vandaag eens even heel anders aanpakken.’ 27 schuldbewuste gezichtjes kijken mijn kant op. Ik stuur een helft van de klas naar de gang waar ze moeten wachten op instructies en de andere helft blijft in de klas. Ze krijgen allebei een opdracht. Team 1: jullie zorgen ervoor dat alle stoelen van de klas in de spelhoek komen te staan. Team 2: jullie zorgen ervoor dat alle stoelen van de klas in de hoek bij het bord komen te staan. Succes hé, ik bemoei me nergens mee. (Ja, dit was ook een les voor de juf)

Vanzelfsprekend barst de hel al vrij snel los. De twee teams staan lijnrecht tegenover elkaar in wat ze willen. Er worden stoelen van elkaar ‘gestolen’, sommige kinderen schreeuwen tegen elkaar en anderen trekken zich terug. Er wordt geduwd en getrokken. De twee draken klappen nog net niet uit elkaar van woede. Ik kijk toe en observeer. Het ziet eruit alsof twee apenrotsen ruzie hebben en de alpha mannetjes elkaar te lijf gaan in een gevecht om leven en dood. Net voordat er echt bloed vloeit leg ik de opdracht stil en laat ik de kinderen bij elkaar zitten om af te koelen.

Nu begint het grote leren; het gesprek. Wat gebeurde er? Wat deden jullie? Wat deed je zelf? Wat dit de goede manier? ‘Ik was heel boos’ zegt Stef ‘want Vik kwam de stoelen bij ons pikken en dat mag niet!’ Vik reageert ‘Wij moesten die stoelen daar zetten van de juf! En jij duwt mij! En toen werd ik boos!’ ‘Oh’ zegt Stef droogjes ‘dat wist ik toch niet…’ Belle probeert te helpen ‘Ja, want ik zei dat wij de stoelen ergens anders neer moesten zetten, maar niemand luisterde naar mij.’ Wat hadden jullie kunnen doen om deze mega klassenruzie te voorkomen?’ vraag ik. Alle vingers vliegen de lucht in. Mijn oog valt op Quido, die in een hoekje zichzelf in de foetushouding heeft gevouwen. ‘Ik had kunnen vragen waarom het andere team de stoelen wilde hebben, dan was ik misschien niet zo boos geworden’. Hatseflats, hier heddet. Punt gemaakt. Nu weekend.

vacant brown wooden chair at stadium
Foto: Unsplash
Bron: ‘niet denken maar doen’ is afkomstig uit de kanjertraining.